maandag 19 augustus 2013

Voorbereiding op scriptie

In de eindefase van het 4e kwartaal zijn we begonnen met een klein onderzoek. Hier kun je mijn geschreven tekst lezen.

Onderzoeksvraag: 
Hoe kun je als docent de uitspraak ´Ik kan niet tekenen´ voorkomen bij leerlingen in de onderbouw van het voortgezet onderwijs?

Inleiding
De kreet ‘ik kan niet tekenen’ kom ik regelmatig tegen tijdens mijn lessen op de middelbare school. Met name bij opdrachten die enige creativiteit en fantasie vragen, vinden leerlingen het vaak moeilijk om te beginnen of om midden in het proces verder te komen. De kreet ‘ik kan niet tekenen’ is hier vaak een reactie op. Het is de directe aanleiding om te onderzoeken waar dit door wordt veroorzaakt en onderzoek te doen naar tekenlessen die (in de toekomst) voorkomen dat deze kreet nog plaatsvindt.
Geschiedenis
Allereerst wil ik een stukje terug in de tijd gaan door kort even een kleine geschiedenis te schetsen van het vak tekenen.
In 1889 is tekenen op alle scholen als een verplicht vak ingevoerd. Er ontstond een behoefte aan een systematische aanpak door de grote groepen die tegelijkertijd onderwijs moesten krijgen. Er werden tussen 1800 en 1900 tal van methoden geschreven. Deze methoden hadden veel gemeen, dit was onder andere het tekenen naar voorbeelden waarmee men op academies en tekenscholen tot dan toe gewend was te beginnen. Dit werd niet losgelaten en men ging ook verder met de aanpak door een vaste methode van realistisch tekenen toe te passen in het onderwijs.
De reformmethode aan het begin van de 20e eeuw stelt het kind meer centraal en de vrije expressie raakt vanaf dan in zwang. De vorm van expressie waarbij het kind volkomen vrijgelaten moest worden: ‘vrije expressie’, werd bekritiseerd. Kinderen moesten toch enigszins begeleid worden vond men. Stap voor stap begon men de vrije expressie bij te stellen en ontstond er de term ‘geleide expressie’.
De periode van de zichtbare werkelijkheid en praktijk
In mijn onderzoek wil ik me graag gaan richten op een bepaalde doelgroep. Ik heb het dan over leerlingen in de onderbouw van het voorgezet onderwijs. In de praktijk zijn dit leerlingen van 12-15 jaar. Leerlingen van 12-15 jaar zitten in de periode van de zichtbare werkelijkheid. In deze periode is er bij leerlingen een verlangen naar een naturalistisch weergave. Een verlangen om, wat ze met de ogen waarnemen, ook zoveel mogelijk lijkend op papier te zetten. Het lijkt me interessant om te onderzoeken hoe je als docent in de lessen juist in kunt grijpen op deze naturalistische weergave. Door andere opdrachten te introduceren kunnen kinderen misschien beter abstracte beelden waarderen en kunnen ze afstappen van het idee dat een tekening altijd maar ‘goed lijkend’ moet zijn. De vraag is natuurlijk, hoe doe je dat als docent? Hoe maak je als docent het kijkgebied van de leerling groter en leren ze ook andere vormen van kunst begrijpen.
Merle Haenen, docent op basisschool St. Joseph vertelt me dat de nieuwe generatie basisschoolleerkrachten geen tekenen meer wordt geleerd als apart specifiek vak op de pabo- opleidingen. Ook de opmerking ‘ik kan niet tekenen’ wordt door haar gesignaleerd. Ze zegt: ‘Studenten die op de pabo komen zijn zelf ook bijna niet meer in aanmerking gekomen met het vak tekenen. Als je zelf geen ervaring hebt in het tekenvak wordt het moeilijk dit ook over te brengen’. Volgens haar wordt er op de basisschool weinig begeleid in de creatieve vakken en met name op het tekengebied. Ze maakt hierbij een vergelijking met taal en rekenen. ‘Wat gebeurt er als docenten niets van taal en rekenen afweten? Een klein aantal leerlingen zal het zichzelf aanleren maar de meerderheid zal het nooit leren. Dit is echter wel wat er bij het vak tekenen gebeurd op de basisschool’. 
Het basisonderwijs heeft, naar mijn mening, invloed op het tekenonderwijs op de middelbare school. Door de slechte begeleiding kunnen leerlingen niet goed gestuurd worden. Het tekenen naar de zichtbare werkelijkheid waar leerlingen naar verlangen lukt niet zoals leerlingen dit willen. Het is niet in overeenstemming met wat zij onder een goede tekening verstaan. De vraag hierbij is natuurlijk ook, wil je als docent dat kinderen alleen maar goed realistisch moeten kunnen tekenen? Ik als docent ben hier geen voorstander van. Door een betere sturing vanuit de basisschool  zal dit waarschijnlijk minder worden, maar is dan het probleem opgelost?
Als ik verder onderzoek ga doen wil ik graag meer weten over het tekenonderwijs op basisscholen, waarschijnlijk kan hier al een hoop gewonnen worden door een betere en andere aanpak van het tekenen op basisscholen.
Methodes
Betty Edwards beschrijft in haar boek een aantal oefeningen om leerlingen bewuster te laten kijken en af te stappen van het tekenen naar de zichtbare werkelijkheid. In haar boek komt naar voren dat kijken en waarnemen heel belangrijk zijn en zorgen voor een essentiĆ«le vaardigheid. Door te kijken zie je hoe de wereld in elkaar steekt en kun je begrijpen hoe iets werkt. Een voorbeeldopdracht is bijvoorbeeld een portret op z’n kop tonen en de leerlingen dit na laten tekenen. Je let zo meer op de lijnen dan op de hele voorstelling en het portret op zichzelf. Zelf moet ik heel erg denken aan een opdracht die ik zelf gegeven heb tijdens mijn opleiding aan medestudenten. Studenten moesten blind tekenen wat ze voelden. Ze kregen een blinddoek om en kregen een object in de hand. Deze oefening maakt het ook makkelijker om het ‘mooie’ tekenen los te laten en je te richten op het kijken. Het lijkt me heel interessant om in mijn eindstage ook daadwerkelijk deze opdrachten uit te gaan voeren. De opdracht die ik nu beschrijf heb ik uitgevoerd met studenten, dit is natuurlijk weer heel anders dan met leerlingen op het voorgezet onderwijs. Ik ben benieuwd hoe deze kinderen hier mee omgaan en hoe ik daar weer op in kan grijpen als docent. Wat me wel opviel is dat geen enkele student zich druk maakte over het resultaat. Het gevoel van wel of niet kunnen tekenen verdwijnt. Ik ben nu heel benieuwd hoe deze opdracht uit zou pakken in het middelbaar onderwijs bij jongere kinderen.
Leerplan voor onderwijs in Beeldende kunst en Vormgeving
Het verschenen Leerplan voor onderwijs in Beeldende kunst en Vormgeving is een basis om het bestaansrecht van de beeldende vakken te vergroten. De persoon Eefje die als leidraad geldt voor de gewenste beeldende ontwikkeling, wordt een cultuur- en kunstbewuste 14-jarige. Hierbij staat het aanleren van vaardigheden centraal. De stappen die zij zet gaan via reflectie, beschouwing en receptie. Er wordt verder geen aandacht besteed aan hoe zij de dingen leert maken.
Dit leerplan is bedoeld als een handleiding bij het ontwikkelen van overheidsbeleid ten aanzien van de beeldende vakken. Bij het ontwikkelen van een handleiding van overheidsbeleid denk ik dat het juist belangrijk is om aandacht te schenken aan de manier hoe ze dingen leert maken. Het leerplan sluit in die zin nog niet aan bij de methode van bijvoorbeeld Betty Edwards. Een ervaring om te onderzoeken wat de verschillen zijn tussen de methodes in de praktijk van bijvoorbeeld het leerplan en de methodes van Betty Edwards.  
Conclusie
De status van tekenen (en tekenonderwijs) moet worden verhoogd. Door een sterkere band op te bouwen met vakken als taal en rekenen kan dit verhoogd worden naar mijn mening. Hier en daar worden er initiatieven opgezet om het tekenen meer actueel te krijgen. Een voorbeeld hiervan is het initiatief The Drawing Campaign, opgezet om iedereen aan het tekenen te krijgen en pas daarmee te stoppen als niemand meer zegt dat hij niet kan tekenen. Ook de (inmiddels) bekende app Draw something maakt een combinatie mogelijk tussen taal en tekenen.  In een snelle tekening moet je je medespeler een begrip uitleggen.
Zoals docent Merle Haenen ook beschrijft willen kinderen heel graag leren tekenen en dat gaat het beste op de basisschool. Als hier al een belangrijke basis mist hoe wil een kind dit dan voortzetten in het middelbaar onderwijs? Nog belangrijker is hoe de docent op de middelbare school zijn tekenlessen invult om zoveel mogelijk kreten te vermijden en het kijkgebied van de leerling te verbreden. Door het kijkgebied te verbreden zien leerlingen ook andere soorten kunst en kunnen ze daar ook een betere mening over vormen. Niet stilstaan bij alleen maar het realistisch tekenen maar juist een diversiteit aanbieden vind ik belangrijk.   
Voortzetting van het onderzoek
Volgend schooljaar ga ik een scriptie schrijven. Het lijkt me leuk om dit onderwerp hierin mee te nemen. Ik wil me graag verder verdiepen en zie vele mogelijkheden om dit voort te zetten. Ook de praktijk (stage) kan ik toe gaan passen en kan zo een koppeling gaan maken met stage en mijn scriptie onderwerp. Niet alleen boeken en artikelen kan ik raadplegen maar juist door zelf te ervaren op stage kom je tot conclusies. Daarnaast lijkt het me mooi om een koppeling te maken met de (hedendaagse) kunst. Dit zou een verdere uitbreiding kunnen zijn voor mijn scriptie voor volgend schooljaar.


maandag 28 januari 2013

Mediacultuur

Didactiek viel in dit eerste kwartaal onder het project mediacultuur. Zie de link 'project mediacultuur' voor meer informatie over het gemaakte werk.